Federico Barocci
Permanent URI for this collection
The aim of this online corpus is to approach the work of the painter Federico Barocci (Urbino 1533 - 1612) from a historical perspective, revising the known sources, finding new ones and combining them with paintings and drawings. The capillary research in the archives is supported by a careful analysis of the literary sources and compiled in chronological order. As part of the Sanzio Digital Heritage project, the corpus is hosted on a dedicated platform that makes it possible to create a system of internal and external links that allows users to search for specific topics (people, places, decades or years) and immerse themselves in the world of Federico Barocci’s art.
Browse
Browsing Federico Barocci by browse.metadata.subjectAM "Aegidius Sadeler"
Now showing 1 - 2 of 2
Results Per Page
Sort Options
Archival Material Aegidius Sadeler pubblica la stampa della Vocazione di Sant’Andrea(1594)1594 Commento Data della stampa di Aegidius Sadeler dalla Vocazione di Sant’Andrea già nell’oratorio della confraternita del santo e oggi nei Musées Royaux di Bruxelles. [Camilla Colzani]Archival Material Karel van Mander dedica una biografia a Barocci(1604)1604 Commento Nel suo Schilder-boek pubblicato a Haarlem nel 1604, che include biografie di artisti italiani contemporanei, il pittore e storiografo olandese Karel van Mander (1548-1606) include un medaglione dedicato a Barocci (Van Mander 1604, ff. 186v-187r), scarsamente incisivo sulla successiva tradizione italiana ma di rilievo per quella d’oltralpe (su Van Mander si fonderà per esempio il cenno riservato a Barocci da Sandrart nel 1675). Pur essendo stato attivo come pittore a Roma e in Umbria negli anni settanta (Sapori 2007, ad indicem), Van Mander si dichiara molto male informato sulla biografia e l’attività di Barocci. In ragione della provenienza urbinate lo esalta come nuovo Raffaello. Riferisce con qualche incertezza di un viaggio a Roma compiuto da Federico in giovinezza al tempo di Paolo III, ma il successivo accenno ad affrecshi eseguiti in quella circostanza lascia pensare che lo storiografo olandese si riferisse al soggiorno romano sotto Pio IV. La descrizione dello stile di Barocci come pittore e disegnatore ne evidenzia i tratti di grazia, piacevolezza, resa degli affetti. Van Mander apprezza in particolare le composizioni di soggetto mariano, e introduce l’aneddoto secondo cui Barocci avrebbe utilizzato la propria domestica con il figlioletto come modello per le proprie Madonne con il Bambino, divagazione che da Sandrart migrò nella letteratura artistica francese del Sei e Settecento, soltanto con la sorella al posto della domestica. Per ammissione dell’autore, le sue principali cognizioni su Barocci dipendono dalle stampe di traduzione, tra cui sono richiamate quelle eseguite da Cornelis Cort (vedi 1575 e 1577) e quelle a opera dei Sadeler, in particolare l’incisione di Aegidius Sadeler dal Trasporto di Cristo al sepolcro di Senigallia databile intorno al 1595 (e comunque posteriore al 25 ottobre 1593, data in cui Federico Borromeo, dedicatario della stampa, fu insignito del titolo di Santa Maria degli Angeli con il quale compare qui), che gli permette di apprezzare la naturalezza dell’originale. Segue un riferimento alle incisioni realizzate da Barocci stesso, tra le quali sono citate la Madonna delle nuvole e il san Francesco riceve le stimmate. In chiusura, Van Mander torna a ribadire di non avere ulteriori indicazioni su Barocci e non è neppure certo che egli sia ancora in vita. (Si ringrazia Sara Bova per la preziosa consulenza linguistica e lessicale). [Barbara Agosti] Trascrizione Het leven van Frederijck Barozio, uytnemende Schilder van Vrbijn. Ghelijck men veel verscheydentheden en onderscheyden eyghenschappen bevindt in der Natuere, oock wel in een eenich dingh, t'zy aerd-grondt, steen, borne, vliet, oft yet anders te wesen: Also sietmen by de constighe oeffenaers onser Schilder-const verscheyden deelen, nae dat de Natuere hun vrecklijck oft mildelijc de handt toereyckende is: d'een is van weynich ordinantie, rouw, hardt, en onlieflijck in zijn verwe: d'ander in ordineren, schilderen, en alle dingen der Const, heel volcomen, so dat hun dingen van den Schilders, en den gemeenen volcke gelijcklijck met een groot wel bevallen wort aengesien, ghepresen, en in weerden gehouden. Onder de gene die dus heel gracelijck zijn, is bysonder en voorneemlijck weerdich gerekent te wesen Frederijck Barotio: welcken ghelijck hy is gheboren t'Vrbijn, schijnt de selve locht, aerdt en gheest ingetrocken te hebben, die zijn mede-borger den Vrbijnschen Raphael deelachtich is geweest, oft dat al zijn gracelijckheyt op hem verstorven, oft hem aengeerft is. By dat ick vinden can, soude hy in zijn jeught te Room zijn geweest ten tijde van Paus Paulus de derde, daer hy in verscheyden dinghen op't nat kalck hem wel heeft ghedragen: doch heeft hem meest altijts gehouden, als hy noch doet, in zijn Vader-stadt Vrbijn. Hy is altijt gheweest seer versierlijck, verstandich, en lieflijck in zijn teyckeninghen en inventien, den affecten en ander deelen der Consten wel uytbeeldende en treffende, vast in stellen, tronien en naeckten, van allen ouderdommen en kunde, een uytnemende lieflijcke welstandicheyt gevende. Hy heeft veel goede Conterfeytselen nae t'leven gedaen, oock verscheyden Tafelen, Tafereelen en Historien: oock seer veel bevallijcke Marie-beelden van Olyverwe heeft hy ghedaen, in alle meest gebruyckende de tronie van zijn huysvrouwe, de selve oock met haer kindt op alle aerdighe soete manier van sitten naer het leven bootsende, veel tijts te wege brengende eenighe seer natuerlijck lachende tronien, t'zy van kinderen, Vrouwen, oft eersame bevallijcke oude Mans, nae dat het in zijn ordinantie te pas is ghecomen, een dingen dat bysonder zijn werck heeft gheciert. Hy is altijts in zijn schilderen seer vloeyende gheweest, zijn dinghen soo aerdich verdrijvende, dat hy de boorden der Lakenen op den gront liggende oock niet onverdreven liet, tot een stuck weeghs in den grondt, niet moghende lijden dat yet soo cantigh soude wesen afgesneden. Hier te lande is (mijns wetens) van hem niet te sien, dan eenighe dinghen die in Print comen, soo van Cornelis Cort, als van den Sadlaers, te weten, eenige seer aerdighe Mary-beelden, soo buyten in't veldt, als in Camer sittende, met meer ander Historikens: Insonderheyt een seer aerdige wel gheordineerde Graflegginge, daer Christus met een vriendelijcke doode tronie wort gedragen van Nicodemus, Ioseph van Arimathea, en Ioannes, welcken eenen linnen doeck ghevat hebbende, de beenen dragende, bewijst op een goede manier van dragen een ghewelt en cracht, die in den jongen luy- [187r] den gemeenlijck is: daer heeft Barotius oock natuerlijck uytgedruckt in Maria de Moeder Christi een hertlijcke droefheyt, met een onmachticheyt oft swijmen: oock in de ander Marien sietmen uytnemenden rouwe aenghewesen. Van zijn eyghen handt sietmen oock eenighe Printen gehetst, daer men in soo cleen dingen so grooten aerdt en welstandt siet, dat het verwonderlijck en vermaecklijck is, te weten, een Mary-beeldeken in de locht, en eenen S. Franciscus, op een geestighe wijse geknielt, om hoogh siende. Dese en dergelijcke dinghen, die wy hier te sien comen, getuygen ons hier te lande, wat een besonder uytnemende licht en vercieringe in onse Const, in den Italischen Appenninen gheberghten hem onthoudt, en zijn wesen heeft. Hy is altijt seer vloeyende en geestich in zijn Lakenen gheweest, vlack, en niet onverstandich, noch confuys in vouwen en kreucken, gebruyckende met goet opmerckigh oordeel veel het leven, in alle zijn dingen. Nu dewijl ick van zijn ouderdom niet en weet, noch van zijnen sterfdagh vernomen en hebbe, so offer ick zijnen naem den heerlijcken gheruchte, neffens den besten Italiaensche Schilders, als der plaetse wel weerdigh wesende.